Tot de orgelmakers waarvan we maar sporadisch activiteiten aantreffen in Friesland, behoort ook Johannes
Hilboesen. Hoewel hij altijd aangeeft orgelmaker te zijn in Amsterdam en de van hem bekende werkzaamheden
ook doorgaans zijn te vinden in het westen en zuidwesten van ons land, blijkt hij actief te zijn geweest
in Friesland. Sterker nog: nader onderzoek toont aan dat hij er niet alleen is geboren, maar er ook een
belangrijk deel van zijn opleiding heeft genoten. Alle reden dus om de schijnwerper eens te richten op
deze van oorsprong Friese orgelmaker.
Personalia
Johannes Bernardus Hilboesen werd op 27 oktober 1856 te Dokkum (toen nog Dockum) geboren als zoon van
logementhouder Bernardus Hilboesen en Aafke Rohling. Na het overlijden van haar man in 1864 zette de weduwe
het logement (op het adres: Bontebrug 16) voort met steun van haar inwonende broer Bernardus; deze was van
beroep schoenmaker. De familie Hilboesen was rooms-katholiek. Johannes Hilboesen bleek later te wonen
bij een oom en tante (Johannes Becker en Margaretha Hilboesen) op het adres Oranjewal W 130; vandaar is hij
per 31 juli 1873 vertrokken naar Bolsward. De reden daartoe wordt enige jaren later duidelijk, want bij
zijn inschrijving bij de Nationale Militie in 1876 blijkt hij als beroep op te geven dat van 'Orgelmaker'.
Omdat hijzelf uitstedig was werd hij door zijn moeder ingeschreven. In het bijhorende Lotingsregister van 9
maart 1876 staat ook zijn signalement: een lengte van ruim 1.68 meter, een ovaal "Aangezigt" en een
spitse kin, blonde haren en wenkbrauwen en blauwe ogen; de andere kenmerken (voorhoofd, neus en mond) waren
'ordinair' (= gewoon), verder had hij geen "Merkbare teekenen". Hij werd per 24 maart "tot de
dienst toegewezen" en per 1 oktober van dat jaar ingeschreven bij het 1e regiment Infanterie. Hij kreeg
op 6 mei 1877 "groot verlof" en vestigde zich per 4 juni 1877 (weer) in Bolsward. Hij kwam per 18
augustus 1879 korte tijd weer in dienst en verliet die op 20 september "met groot verlof naar Alkmaar".
Opleiding in Bolsward
Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat hij in 1873 in dienst is getreden bij de orgelmaker Eeltje Ypma
in Bolsward. Het ligt voor de hand dat hij hem heeft leren kennen toen deze na een ingrijpende verbouwing en
herstel in 1873 in Dokkum het uit de schuilkerk afkomstige oude Verbeek/Harmens/van Gruisen-orgel plaatste in
de nieuwe parochiekerk. Een aardig gegeven is, dat tijdens de bouw van deze nieuwe Cuyperskerk de als opzichter
optredende "Bouwkundige" Jan Jurrien van Langelaar uit Amsterdam van augustus 1871 tot maart 1873 bij
de familie Hilboesen in huis woonde. Was dat wellicht ook het geval met Eeltje Ypma, toen deze daar met het
orgel bezig was en heeft de jonge Johannes lang deze weg kennis gemaakt met de orgelmaker en diens werk?
Hilboesen moet zich in Bolsward in de periode juli 1873 - augustus 1879 in het orgelmakersvak hebben bekwaamd;
in het voorjaar van 1879 voerde hij namens Eeltje Ypma nog onderhoud uit aan het orgel in zijn geboorteplaats
Dokkum.
In Alkmaar
Na zijn militaire 'carrière' vertrok hij naar Alkmaar om verder te werken in het bedrijf van Eeltje's broer
Lodewijk. Hij bleef daar tot eind 1895, vanaf 1887 (na Ypma’s overlijden) als meesterknecht. Hilboesen kreeg
per 1 januari 1896 zijn ontslag bij de firma Ypma. De aanleiding daartoe zou geweest zijn dat hij zou trouwen
met Johanna Ypma, één van de drie dochters van L. Ypma (die geen mannelijke nakomelingen had), maar de huwelijkse
voorwaarden niet kon accepteren, "waardoor de liefde uitdoofde". Die huwelijksvoorwaarden bestonden
eruit dat Hilboesen de zaak van Ypma zou leiden om na het overlijden van zijn schoonmoeder er de eigenaar van te
worden. Dit verhaal had nog een kant: Hilboesen had niet met de dochter, maar wél met de weduwe Ypma
willen trouwen. Hij besloot de zaak te verlaten toen zij dat weigerde.
In Amsterdam
Vanaf het voorjaar van 1896 opereerde hij als zelfstandig orgelmaker vanuit Amsterdam vanaf het adres Bloemgracht
24; in 1898 verhuisde hij voor enkele jaren naar Zaandam, maar kwam in 1907 terug naar Amsterdam, waar hij op
verschillende adressen (in)woonde, o.a. in Nieuwendam. Financieel moet het voor hem geen vetpot zijn geweest.
Hij bleef ongetrouwd en overleed op 8 januari 1922 in het Onze-Lieve-Vrouwegasthuis te Amsterdam. Zijn
werkzaamheden hebben zich vooral beperkt tot reparaties, onderhoud en verbouwingen; ook leverde hij enkele
kerken nieuwe orgels. Zijn herkomst uit Dokkum maakt duidelijk waarom hij het Van Damorgel in de plaatselijke
parochiekerk enkele malen stemde in de periode 1899 – 1907, vermoedelijk combineerde hij dat met familiebezoek.
In de Leeuwarder Courant van 5 juli 1897 adverteerde hij met het vroegere orgel uit de rooms-katholieke kerk
van Grootebroek; of hij het in Friesland een nieuw onderdak heeft kunnen geven is niet bekend. In 1900 leverde
hij een groot pneumatisch orgel aan de rooms-katholieke Sint-Bonifatiuskerk te Alphen aan den Rijn; het is nog
steeds in de kerk aanwezig, hoewel ingrijpend verbouwd. Niet meer aanwezig is het tweeklaviers pneumatische
orgel dat hij in 1903 leverde aan de Hervormde kerk in Tholen.
Een jaar later leverde hij het nog steeds aanwezige éénklaviers pneumatische orgel in de rooms-katholieke kerk te
Heeg (Friesland). In de periode 1915 - 1921 werkte hij geregeld samen met orgelmaker H.W. Flentrop te Zaandam.
Het Hilboesen-orgel in Heeg
Zeer gaaf bewaard bleef Hilboesen's orgel in de fraaie rooms-katholieke Sint-Josephkerk in Heeg. Niet alleen is het
zijn enige orgel in Friesland, het is met zijn hoedanigheden tevens een buitenbeentje in het Friese orgellandschap
en ook om die reden enige aandacht waard. Het instrument stamt dus uit 1904 en verkeert nog in authentieke staat.
De enige noemenswaardige werkzaamheden van betekenis waren de schoonmaak en herstel door de firma Jos Vermeulen
(Alkmaar) in 1964 en een revisie door Flentrop Orgelbouw in 2004. Dit éénklaviers orgel heeft als dispositie:
Er is een vrijstaande speeltafel vóór het orgel (met blikrichting kerk). Als werktuiglijke registers zijn aanwezig -
naast een buiten gebruik zijnd Ventiel - een 'Koppel Bas' (dat wil zeggen in de bas een suboctaafkoppel) en 'Koppel
Disc.' (een superoctaafkoppel in de discant), waarmee de betrekkelijk beperkte registratiemogelijkheden wat worden
verruimd. De wind wordt geleverd door een magazijnbalg (annex een regulateurbalg) met hefboom in de onderkas.
Daarboven staat het pijpwerk op een pneumatische kegellade.
Het metalen pijpwerk van Prestant, Holpijp en Fluit is van dezelfde makelij met spits gewreven boven- en dito
ronde onderlabia, met aan de binnenzijde bij de soldeernaden rode bolus. Het lijkt verrassend veel op dat wat
de orgelmakers Adema in die tijd te Leeuwarden vervaardigden, ook gezien de toonhoogte-inscripties en de
schrijfwijze van het woord 'Roerfluit' op de grootste pijp van de Fluit 4 voet. De Adema's maakten in die jaren
wel meer pijpwerk voor andere orgelmakers, zowel binnen als buiten Friesland. Vermoedelijk heeft Hilboesen bij
hen de genoemde drie registers betrokken, want gezien de omvang van zijn bedrijf zal hij geen eigen
pijpenmakerij hebben gehad. De beide strijkers zijn fabrieksmatig vervaardigd en hebben geperste ronde labia.
Opmerkelijk tenslotte is de orgelkas: Het hele instrument staat in een zwelkast, die aan de voorzijde is
voorzien van verticale jaloezieën (te bedienen met een trede in de speeltafel), waarop goedbedoeld, maar erg
aandoenlijk een pijpenfront is geschilderd. Op de brede lijst boven het 'front' is een beschildering aanwezig
met blad- en fruitmotieven (onder andere een druiventros). Van de afdekking van de kas zijn het lagere
middendeel en de beide aansluitende schuine panelen momenteel van hardboard. Ondanks de op het eerste gezicht
beperkte mogelijkheden, wordt het instrument nog steeds naar tevredenheid gebruikt tijdens de misvieringen
en andere diensten.